Over landschap in heden en verleden

  • ‘Werkers in de schaduw van de angst’

    Het vergeten springterrein op de heide bij Bergen (Limburg). Een verhaal over werken in de “schaduw van de angst”, bomproeven en schervenrovers.

    Een vergeten springterrein op de Bergerheide

    “Twee mensen vonden de dood in 1951 op de springplaats te Bergen: Een granaat laten vallen… En zo is er nog wel eens wat gebeurd…” vertelde A.H. Drent acht jaar na dato aan een verslaggever van het Deventer Dagblad.[1] De geboren Venlonaar was op dat moment plaatsvervangend commandant van het Korps Hulpverleningsdienst; een organisatie die de opdracht had onontplofte explosieven uit de Tweede Wereldoorlog op te sporen, te bergen, onschadelijk te maken en te vernietigen. Voor deze laatste taak werd kort na de oorlog een springterrein ingericht op de heide bij Bergen (Limburg). Daar werden tussen 1945 en 1960 vele tonnen aan explosieven tot ontploffing gebracht. Dat had niet alleen gevolgen voor het landschap. Dit is een verhaal over werken in de “schaduw van de angst”, bomproeven en schervenrovers.

    Figuur 1. De Springberg is nog altijd goed herkenbaar als terreinhoogte.

    Een ideale plek

    De Maas vormde niet alleen een verbindend landschappelijk element maar was ook eeuwenlang een belangrijk militair obstakel. Dat ontging de Duitse bezetter in 1944 niet. Sinds operatie Market Garden in september van dat jaar waren de geallieerde legers stap voor stap vanuit het westen opgerukt. Om door te stoten tot in Duitsland moest de Maas worden overgestoken en om dat te voorkomen werd er door de bezetter een uitgestrekte verdedigingslinie op de oostoever aangelegd. Sporen hiervan zijn nog altijd in de Maasduinen te vinden. Het lukte de geallieerden uiteindelijk om de sprong te maken maar dat ging gepaard met grootschalige verwoesting. Vrijwel alle dorpen in de streek raakten zwaar beschadigd. Na de zwaarbevochten bevrijding bleven er grote hoeveelheden onontplofte explosieven achter in het landschap. Dit vormde een groot gevaar bij het opnieuw in gebruik nemen van het land, iets dat van groot belang was voor de wederopbouw. Dit probleem speelde niet alleen in Noord-Limburg maar in heel Nederland.

    In 1945 werd daarom het Korps Hulpverleningsdienst opgericht.[1] Dit korps bestond voornamelijk uit leden van de luchtmacht en had als taak het opsporen, bergen en onschadelijk maken van achtergebleven explosieven. Men richtte zich zowel op explosieven die nog lagen opgeslagen als op begraven blindgangers en ongebruikte wapens die her en der verspreid lagen. Afhankelijk van de staat waarin de explosieven zich bevonden, werden ze ter plekke onschadelijk gemaakt of naar een veiligere locatie gebracht. Daar werd vervolgens het ontstekingsmechanisme verwijderd. Nadat de explosieven niet meer op scherp stonden moesten ze worden vernietigd. Vanwege de grote hoeveelheden explosieven die de Hulpverleningsdienst moest verwerken gebeurde dit niet door ontmanteling maar door het gecontroleerd tot ontploffing brengen ervan.

    Figuur 2. De springput, in het midden, werd aan twee zijden begrensd door hoge duinen.

    Vanzelfsprekend was dit een gevaarlijke aangelegenheid en om dit zo veilig mogelijk te laten plaatsvinden werden er zogenoemde springterreinen opgericht. Deze terreinen lagen ver van de bewoonde wereld en in landschappen die vanwege hun zandige bodemgesteldheid geschikt waren voor het veelvuldig tot ontploffing brengen van explosieven op dezelfde locatie. Om die reden werd er, vermoedelijk kort na de oprichting van het korps in 1945, een springterrein opgericht op de Bergerheide bij Bergen. Dit terrein bediende samen met een locatie bij Riel het grootste deel van Nederland en de exacte locatiekeuze lijkt allesbehalve toevallig. Het ging om een stuifzandgebiedje tussen twee grote landduinen (zie figuur 1 en figuur 2). Hierbinnen werd een put van ongeveer twee meter diepte aangelegd met daaromheen een lage wal.[2] Hierdoor werd vermoedelijk geprobeerd te voorkomen dat zand en scherven zich horizontaal verspreiden.

    Het was tevens de locatie op de Bergerheide die het verst mogelijk van doorgaande wegen lag. Wel was het terrein bereikbaar door middel van een zandweg die de Rijksweg met de Wezerweg verbond (zie figuur 3). Het springterrein lag midden op een uitgestrekt en vrijwel boomloos heideveld dat relatief weinig reliëf had ten opzichte van de omgeving waar uitgestrekte complexen van landduinen aanwezig waren. Het terrein was hierdoor overzichtelijk en pottenkijkers konden worden geweerd. Ten slotte zorgde de openheid ervoor dat het relatief eenvoudig was om metaalscherven afkomstig van de massaexplosie op te sporen en te rapen. Dat was, zoals later zou blijken, geen overbodige luxe.

    Figuur 3. Schematische weergave van het springterrein met als achtergrond de topografische kaart van 1955.

    Geen lefschoppers!

    De keuze voor een relatief veilige locatie om de explosieven tot ontploffing te brengen betekende nog niet dat het werk zelf zonder gevaar was. Er waren nog geen op afstand bestuurde machines en het verplaatsen van de explosieven gebeurde dus gewoon met de hand. Dat gold ook voor het prepareren van de trechters waarin de explosieven werden opgestapeld en afgedekt in afwachting van de ontploffing. Het ging hierbij om grote hoeveelheden. Wekelijks werd er in de springputten van Bergen zo’n 3000 tot 4000 kilo tot ontploffing gebracht.[3] De granaten, tankmijnen, aanvuurladingen, rookpotten, mortieren en handgranaten werden daar in een van de tien trechters vlak onder de duinkam geplaatst.[4] Deze trechters werden na iedere ontploffing dieper. Het opsporen, demonteren en vernietigen van de explosieven gebeurde direct na de oorlog door ongeveer 400 soldaten. In de jaren ’50 bleef er een klein team van ongeveer twintig specialisten over, verdeeld over vier vestigingen.[5] Het team dat de explosieven uit Limburg en Oost-Brabant verwerkte zetelde in Venlo. Daar hadden ze de beschikking over een bunker waarin de explosieven tijdelijk werden opgeslagen en zo nodig gedemonteerd.[6]

    Vanuit hier werden de explosieven in jeeps en bestelwagens naar het springterrein bij Bergen vervoerd. Dat gold ook voor de wekelijkse “oogst” uit de andere vestigingen van het korps. Aangekomen op het springterrein werd de explosieven uitgeladen en werden onder in de trechters nieuwe gaten gegraven (zie figuur 4).[7] Hierin werden eerst de mijnen op de granaten gestapeld, vervolgens werden de rookpotten geplaatst die werden bestrooid met aanvuurladingen en mortieren. Ten slotte werd bovenop een springlading aangebracht, door middel van kabels verbonden met de “detoneringscentrale”: een stevige bunker op een kilometer afstand.[8] De stapels explosieven werden bedolven onder een laag zand waarna een laatste controle plaatsvond en er een rode vlag op de duintop werd gehesen. Vervolgens werden de auto’s weggereden en verlieten de medewerkers het terrein. Eén wagen reed daarna met gillende sirene alle wegen in de omgeving af om ervoor te zorgen dat er geen toevallige passanten in de buurt aanwezig waren. Wanneer alles veilig was, werden de trechters een voor een tot ontploffing gebracht. Dit leverde grote rookpluimen op die werden geaccentueerd door ontploffende lichtspoormunitie en brandende rookpotten die de omringende heide met een deken van gekleurde mist bedekten.

    Figuur 4. Het graven van een nieuwe kuil in de trechter gebeurde met de hand (bron: Het Vrije Volk, 14–04–1960).

    Dit alles was geen werk voor watjes, maar een gebrek aan angst was nog veel gevaarlijker. Drent wilde geen “lefschoppers” in zijn team maar mensen die hun verstand gebruikten en eerlijk bekenden wanneer ze iets wisten of er een slecht gevoel bij hadden.[9] Ondanks dat ging het soms fout. De explosieven waren weliswaar (zo goed als) onklaar gemaakt maar de verkeerde omgang ermee leidde toch tot dodelijke ongelukken, zoals Drent in zijn interview aan het Deventer Dagblad aanhaalde. In 1951 liet men tijdens het prepareren van een van de trechters op de Bergerheide een granaat vallen. Deze explodeerde waardoor twee medewerkers van de Hulpverleningsdienst omkwamen. De exacte aard van deze ontploffing is niet bekend maar het maakt duidelijk dat de kleinste fouten dodelijke gevolgen konden hebben.

    In 1957 ging het opnieuw gruwelijk mis bij de opslagbunker in Venlo. Twee munitieruimers van het korps kwamen om bij het demonteren van een klein pantsergranaatje.[10] Na het ongeval ontstond de discussie waarom dit soort explosieven gedemonteerd moest worden en niet gewoon meteen op de heide bij Bergen opgeblazen werd. Reden hiervoor was het feit dat men in Bergen inmiddels de ervaring had opgedaan dat dit soort kleine granaatjes in veel gevallen niet werden vernietigd bij de explosie in de springput maar intact het omliggende terrein in werden geslingerd. Ze werden daar niet altijd direct teruggevonden door het korps maar later wel opgeraapt door lokale “verzamelaars” van oud ijzer.[11] Dit was uiteraard een levensgevaarlijke situatie en daarom werd het demonteren verkozen.

    Figuur 5. Bouwwerken die werden opgericht voor een bomproef om scherfwerking te onderzoeken (bron: RCE).

    Scherfwerking

    De “verzamelaars”, meestal boeren uit de omgeving, kwamen kort na de explosies af op de grote hoeveelheden scherven die op de heide rond het springterrein verspreid lagen. Deze scherven waren vaak vlijmscherp maar de grotere exemplaren brachten een aardig zakcentje op.[12] De grote hoeveelheid scherven die er bij de explosies vrijkwamen hadden niet enkel nut voor de omwonenden. Als gevolg van de Koude Oorlog ontstond er interesse in het uitvoeren van allerhande bomproeven om het effect op bouwwerken in beeld te krijgen. Vanwege de grote hoeveelheden explosieven die in Bergen wekelijks tot ontploffing werden gebracht en het feit dat hierbij veel scherven vrijkwamen werd het terrein ook voor dit soort testen gebruikt. In 1955 vonden er in opdracht van de Bescherming Burgerbevolking bomproeven plaats.[13] In een diepe put, vermoedelijk aan de noordrand van het terrein, werd een groot aantal beveiligingsbarricades gebouwd die in het geval van oorlog dienst zouden kunnen doen om openbare gebouwen tegen bom en granaatscherven te beschermen (zie figuur 5).

    Figuur 6. De proefopstelling voor de test. Achter de meest rechtse persoon ligt een vliegtuigbom (bron: RCE).
    Figuur 7. De opstelling na de test. De persoon staat op de locatie waar de bom zich bevond (bron: RCE)

    Doel was om erachter te komen welk type barricade hiervoor het meest geschikt was. Er werden achtereenvolgens muurtjes en bouwwerkjes van baksteen en beton neergezet, barricades van spoorbielzen, zandzakken en strobalen ingericht en ten slotte stalen netten opgehangen.[14] Vervolgens vond er een explosie plaats, waarna opgenomen werd welk effect de ontploffing en vrijgekomen scherven op de bouwwerken hadden gehad (zie figuur 6 en figuur 7). Kort na de proeven door de Bescherming Burgerbevolking vonden er ook proeven plaats in opdracht van de bedrijfsbeschermingsdiensten van de N.S. en de P.T.T.[15] Zij wilden de uitwerking van bomscherven op verschillende materiaalconstructies onderzoeken. Hiervoor werden door het ministerie van Oorlog vliegtuigbommen ter beschikking gesteld. De N.S. en P.T.T. waren voornamelijk benieuwd naar het effect van de explosies op spoorbielzen, rails en bakstenen en betonnen muren. Als voorbereiding op deze proeven werden er in de voorafgaande week al enkele brandbommen op het terrein tot ontploffing gebracht.

    Figuur 8. Een brokstuk, waarschijnlijk een restant van bomproeven, dat nog altijd aan de oppervlakte ligt.

    Van de betreffende bomproeven is een serie prachtige foto’s bewaard gebleven die een mooi inkijkje geven in hoe het springterrein en de proefopstellingen eruitzagen.[16] De foto’s tonen de voorbereidende werkzaamheden van een proef. De vliegtuigbommen werden op relatief korte afstand en bovengronds tot ontploffing gebracht om zo het grootst mogelijke effect op de testobjecten te hebben. Het ging hier onder meer om achtkantige torenvormige bouwwerken die door middel van een kleine opening aan de zijkant toegankelijk waren, een laag tentvormig betonnen element en drie U-vormige betonnen muren met bakstenen randen van verschillende breedte. Op enkele foto’s zijn rondom deze bouwwerken restanten van bakstenen muren, hout en stro te zien, overblijfselen van eerdere testen. Ook lagen er twee eenpersoonsbunkertjes aan de rand van het terrein. Mogelijk dienden deze ook als testobject. Klaarblijkelijk werd er niet enkel met granaten of vliegtuigbommen getest want op een van de foto’s is ook een klein kaliber kanon aanwezig dat opgesteld stond in de richting van de testobjecten. Na de explosie werden er foto’s gemaakt van de uitwerking die de scherven hadden gehad. De betonnen bouwwerken raakten zwaar beschadigd en werden op vele punten doorboord.

    Figuur 9. Op het voormalige springterrein liggen nog altijd brokstukken die herinneren aan het vroegere gebruik.

    De Springberg

    Het springterrein in Bergen heeft ongeveer 15 jaar dienstgedaan. Het lijkt erop dat het rond 1960 werd opgeheven.[17] Vanaf dat moment werden gevonden explosieven op de vindplaats tot ontploffing gebracht of gedemonteerd. De explosieve lading werd in een gecompartimenteerde bunker op vliegveld Deelen opgeslagen. Vermoedelijk werden de trechters op het springterrein in Bergen na het in onbruik raken gedicht om zo te voorkomen dat het terrein als gevaarlijke speelplaats in gebruik werd genomen. Waarschijnlijk werden hierbij ook de restanten van de bomproeven in de vorm van betonblokken, baksteen en metaal begraven. Het voormalige springterrein bleef echter jarenlang herkenbaar als stuifzandlaagte tussen de twee landduinen. In de volksmond kreeg het terrein de toepasselijke naam Springberg.[18] 

    De heide waarin de Springberg ligt werd nooit ontgonnen en aangewezen als natuurgebied: een onderdeel van de Maasduinen. Langzaam kreeg de Springberg hierdoor een natuurlijker karakter en het stuifzandgebied groeide dicht met mossen. Opvallend genoeg wijkt de begroeiing in de kom tussen de duinen af van die in het omliggende gebied. Mogelijk komt dit door de chemicaliën en metalen die als gevolg van de explosies nog altijd in de grond zitten. Niet alleen de afwijkende vegetatie duidt op het jarenlange gebruik als springterrein. Her en der liggen restanten van de explosies en bomproeven verspreid in de vorm van betonnen blokken, bakstenen, allerhande metalen voorwerpen en scherven (zie figuur 8 en figuur 9). De “verzamelaars” uit de omgeving hebben dus niet alles geraapt…

    Literatuur

    Algemeen Handelsblad, 21–06–1961, ‘En wat doe je als de ontsteker niet heeft gewerkt?’, p. 9.

    Deventer Dagblad, 04–04–1959, ‘Werkers in de schaduw van de angst’, p. 11.

    De Volkskrant, 21–04–1955, ‘Bomproeven in Limburg tegen scherfwerking’, p. 1.

    De Volkskrant, 25–06–1957, ‘Na dodelijk ongeluk in Venlo: Demonteren van munitie tijdelijk gestaakt’, p. 5.

    Het Parool, 05–02–1955, ‘Bommentemmer Drent leeft tussen angst en spanning’, p. 3.

    Het Vaderland, 22–04–1955, ‘N.S. en P.T.T. nemen proeven met bommen’, p. 3.

    Het Vrije Volk, 14–04–1960, ‘Nog iedere week gaan er tonnen munitie de lucht in’, p. 2.

    Websites/Digitale bronnen

    Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN5): https://apps.arcgisonline.nl/hoogteviewer

    Archief Well: https://www.archiefwell.nl/

    Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: https://beeldbank.cultureelerfgoed.nl/

    TopoTijdreis: https://www.topotijdreis.nl/

    Noten

    [1] Het archief van de Hulpverleningsdienst bevindt zich in het Nationaal Archief: 2.04.110 Inventaris van het archief van het Korps Hulpverleningsdienst, 1945–1974.

    [2] Deze uiterlijke kenmerken zijn gebaseerd op hedendaagse hoogtekaarten, veldbezoek, historische foto’s in de beeldbank van de RCE en krantenartikelen waarin het terrein wordt beschreven.

    [3] Het Vrije Volk, 14–04–1960, p. 2

    [4] Ibidem

    [5] Algemeen Handelsblad, 21–06–1961, p. 9

    [6] Deventer Dagblad, 04–04–1959, p. 11

    [7] De hiernavolgende beschrijving is gebaseerd op Het Vrije Volk, 14–04–1960, p. 2.

    [8] De locatie van de betreffende bunker is nog niet achterhaald.

    [9] Deventer Dagblad, 04–04–1959, p. 11.

    [10] De Volkskrant, 25–06–1957, p. 5.

    [11] Ibidem

    [12] Ibidem

    [13] De Volkskrant, 21–04–1955, p. 1.

    [14] De Volkskrant, 21–04–1955, p. 1.

    [15] Het Vaderland, 22–04–1955, p. 3

    [16] De foto’s zijn te vinden op de beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, via: https://beeldbank.cultureelerfgoed.nl/rce-mediabank/?mode=gallery&view=horizontal&q=proefkuil&rows=1&page=1

    [17] Algemeen Handelsblad, 21–06–1961, p. 9. Hierin wordt gesteld dat er ‘vroeger’ een springplaats was in Bergen. Springstof werd in 1961 in een oude Duitse bunker op vliegveld Deelen opgeslagen.

    [18] ‘Natuurschoon in Well op oude postkaart’, via: https://www.archiefwell.nl/toponiemen/natuurschoon-in-well